De 10 geboden

De Tien Geboden zijn Gods regels, niet alleen maar regels om goed te kunnen samenleven. Toch kom je in het denken en handelen van alle volkeren delen van de Tien Geboden (in een of andere vorm) tegen. Je kunt ze beschouwen als universeel, als algemeen geldend. Je zou kunnen zeggen dat de geest van de Tien Geboden te vinden is in de mens zelf. We kwamen dit al eerder tegen bij het begrip ‘natuurwet’, een in de mens ‘ingeschreven’ wet.

De Britse schrijver C.S Lewis wijdde hier in 1943 een boekje aan met de titel De afschaffing van de mens (The Abolition of Man). Hierin geeft hij een aantal mooie voorbeelden over de algemene geldigheid van de natuurwet.

Hieronder staan uitspraken / teksten uit verschillende tijden en culturen uit het boek van Lewis. Lees ze door en beantwoord de volgende vragen:

  1. Zien jullie inhoudelijk overeenkomsten met de Tien Geboden binnen ons geloof? Zo ja, hoe zou dat komen?
  2. Welke teksten kun je onmiddellijk koppelen aan gebod 4 (eventueel 6) van de Tien Geboden? Zie je ook overeenkomsten met andere geboden?
  3. Kun je op basis van deze oefening erkennen dat de Tien Geboden, die je in het jodendom en christendom vindt, in feite een algemeen karakter hebben; dus los van het geloof al geldigheid bezitten?

 

Weldoen in het algemeen:

  • ‘Ik heb geen mensen gedood’ (Egyptisch, Biecht van de rechtvaardige).
  • ‘Wees geen schrik voor de mensen of God zal u tot een verschrikking zijn’ (Egyptisch, leer van Ptahhotep, 6e dynastie).
  • ‘Wie wreed is en laster spreekt, heeft het karakter van een kat’ (Hindoes, wetten van Manoe).
  • ‘Spreek geen laster’ (Babylonisch, tablet met goddelijke geboden).
  • ‘Heeft hij (…) een eerlijk man van zijn familie verdreven? Een hechte clan opengebroken?’ (Babylonisch, zondenlijst van tabletten met toverformules).
  • ‘Ik heb geen honger veroorzaakt. Ik heb geen tranen veroorzaakt’ (Egyptisch, Biecht van de rechtvaardige).
  • ‘Doe een ander niet aan, wat gij niet wilt dat anderen u aandoen’ (Chinees, De gesprekken van Confucius).
  • ‘Wees niet haatdragend tegen uw broeder’ (Joods-christelijk, Leviticus 19,17).
  • ‘Volgens de fundamentele natuurwet (moet) de mens zoveel mogelijk behouden worden’ (John Locke, Brits filosoof 17e eeuw).
  • ‘Mensen zijn voor elkaar en tot wederzijdse dienstverlening geschapen’ (Romeins, Cicero; De Officiis 1.7).
  • ‘Want elk goed mens (…) gelooft oprecht dat andermans ellende ook hem aangaat’ (Romeins Juvenalis, Satire XV.140).

Bijzondere vormen van weldoen:

  • ‘(…) Een gepaste houding jegens ouders en oudere broeders is toch immers de kern van ware Goedheid?’ (Chinees, Confucius 1.2).
  • ‘Je zult hen zien zorgen voor hun verwanten (en) de kinderen van hun vrienden (…) en hen nooit een verwijt horen maken’ (Over Indianen, Paul le Jeune 1634).
  • ‘Leg u erop toe uw vrouw lief te hebben. (…) verheug haar hart uw leven lang’ (Egyptisch, Nieuwe Rijk).
  • ‘De plicht aan bloedverwanten is voor weldenkende mensen onveranderbaar’ (Angelsaksisch, Beowulf 2600).
  • ‘Dat raad ik ten eerste, / eer uw vrienden / zonder valse zin, begeer geen wraak, / al werd gij gesmaad’ (Oud-Noors, Sigrdrifomál).
  • ‘Zijn dan de zonen van Atreus de enige mannen ter wereld die hun vrouwen beminnen? Alwie een goed en verstandig man is, heeft zijn vrouw lief en verzorgt haar’ (Grieks, Homerus Ilias).
  • ‘Herinner allen aan de plicht van onderwerping aan overheid en gezag’ en ‘Allereerst vraag ik u gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te verrichten voor alle mensen, voor koningen en hooggeplaatsten’ (Christelijk, Titus 3,1 en 1 Timoteüs 2,1-2).

Verplichtingen jegens ouders en ouderen:

  • Je vader is een beeld van de Heer der Schepping, je moeder een beeld van de Aarde. Wie hen verzuimt te eren, al diens godsvrucht zal vergeefs zijn. Dit is de eerste plicht’ (Hindoes).
  • Heeft hij vader en moeder veracht?’ (Babylonisch, zondenlijst).
  • ‘Zorg dragen voor onze ouders’ (Romeins-Stoïcijns, Opsomming van plichten bij Epictetus).
  • ‘Kinderen, ouden van dagen, de armen en de zieken moeten als de heersers der atmosfeer worden beschouwd’ (Hindoes).
  • ‘Je zult hen zien zorgen (…) voor ouden van dagen’ (Over indianen, Le Jeune).
  • ‘Gij moet opstaan voor een grijsaard en eerbied hebben voor een bejaarde’ (Joods-christelijk, Leviticus 19,32).

Rechtvaardigheid:

  • ‘Is hij tot de vrouw van zijn buurman genaderd?’ (Babylonisch, zondenlijst).
  • ‘Overspel heerst / op heel de aarde’ (Oud-Noors, Voluspá; schildering van de kwade tijden).
  • ‘Heeft hij valse grenzen getrokken?’ (Babylonisch, zondenlijst).
  • ‘Ik heb niet gestolen’ (Egyptisch, biecht van de rechtvaardige).
  • ‘Kies liever verlies dan schandelijk gewin’ (Grieks, Chilon, fragment 10).
  • ‘Wie zich niet laat omkopen (…) is Sjamasj zeer welgevallig’ (Babylonisch, Sjamasj-hymne).
  • ‘Ik heb slaven niet belasterd tegenover wie over hen gesteld waren’ (Egyptisch, biecht van de rechtvaardige).
  • ‘Wees niet partijdig bij het rechtspreken, begunstig de arme niet en zie de rijke niet naar de ogen’ (Joods-christelijk, Leviticus 19,15).
  • ‘Was hij in zijn mond vol Ja en in zijn hart vol Nee?’ (Babylonisch, zondenlijst).
  • ‘Ik zocht geen listen, en zwoer geen valse eed’ (Angelsaksisch, Beowulf 2738).
  • ‘De meester zei: Weest van onwankelbare goede trouw’ (Chinees, Confucius 8,13).

Barmhartigheid:

  • ‘Ik heb de hongerigen brood gegeven, de dorstigen water, de naakten kleding, de bootlozen een bootje’ (Egyptisch, biecht van de rechtvaardige).
  • ‘Nooit mag men een vrouw slaan, zelfs niet met een bloem’ (Hindoes).
  • ‘De natuur heeft mensen tranen gegeven met het doel ons hart te laten spreken. ’t Is de mooiste uiting van ons gevoel’ (Romeins, Juvenalis).
  • ‘Zij zeiden dat hij de vriendelijkste en lankmoedigste koning ter wereld was’ (Angelsaksisch, Lof van de held, Beowulf).
  • ‘Wanneer gij bij het binnenhalen van de oogst een schoof op de akker vergeet, moogt ge niet teruggaan om die te halen. Ge moet die overlaten aan vreemdelingen, weduwen en wezen’ (Joods-christelijk, Deuteronomium 24,19).

Grootmoedigheid:

  • ‘Onrechtvaardig is men in twee gevallen: wanneer men zelf onrecht pleegt en wanneer men onrecht laat gebeuren dat men kon afweren’ (Romeins, Cicero, De Officiis 1.7).
  • ‘Altijd hebben de mensen geweten dat zij zichzelf mogen verdedigen wanneer geweld en onrecht worden gepleegd; altijd hebben zij geweten dat mensen wel op allerlei wijzen hun eigen welzijn mogen zoeken, maar dat wanneer zij dit ten koste van anderen doen, dit niet getolereerd moet worden maar door iedereen en met alle goede middelen weerstaan’ (Engels, Hooker, laws of Ecclessiastical Policy 1.9.4).
  • ‘Hem moet je prijzen en navolgen die er niet tegen opziet te sterven, hoe aangenaam het ook is te leven’ (Romeins-Stoïcijns, Seneca).
  • ‘We moeten ons, voor zover dit mogelijk is, onsterfelijk maken en alles doen om te leven overeenkomstig het hoogste wat in ons is; want al is het ook klein van omvang, het overtreft alles veel meer in kracht en kostbaarheid’ (Grieks, Aristoteles, Ethica Nicomachea 1177B).
  • ‘Wanneer de beteugelde geest, vrij van verlangens ten aanzien van alles wat begeerlijk is, zich slechts in zichzelf bevindt, wordt hij methodisch gedisciplineerd genoemd’ (Indisch, Bhagavadgitá).
  • ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen: maar als hij sterft, brengt hij veel vrucht voort. Wie zijn leven bemint, verliest het; maar wie zijn leven in deze wereld haat, zal het ten eeuwigen leven bewaren’ (Christelijk, Johannes 12,24-25).

 

Pagina afdrukken | 2860 keer gelezen
Voor elke deelnemer is er voor elke bijeenkomst aanvullend materiaal beschikbaar. Indien er voor de begeleider aanvullend materiaal beschikbaar is, dan is dit vermeld in het begeleidersboek.
© 2012-2024 Bisdom Roermond